Sharply defined radiolucencies on a panoramic radiograph are often interpreted as cystic laesions. In some cases, however, it appears to be another condition, or an anatomical variation. In the present case, involving 2 healthy patients, 1 or more sharply defined lucencies were seen in the lateral parts of the mandible. After exploration, in both cases, an empty cavity was found without epithelial lining, which is pathognomonic for a simple bone cyst. Multiple occurrences are uncommon.
Leermoment
Een scherp begrensde radiolucentie wordt soms als toevalsbevinding en soms op basis van klinische verschijnselen gezien op een panoramische röntgenopname. Vaak wordt deze radiolucentie geduid als een cysteuze laesie, maar er kan ook sprake zijn van een andere aandoening, zoals de hier besproken simpele beencyste.
Een scherp begrensde radiolucentie op een panoramische röntgenopname wordt vaak geduid als een cysteuze laesie. In sommige gevallen blijkt echter sprake te zijn van een andere aandoening, dan wel een anatomische variatie. Aan de hand van casuïstiek worden in 3 NTvT-edities 3 verschillende entiteiten besproken.
Een 14-jarige gezonde jongen werd door zijn orthodontist verwezen naar een mka-chirurg in verband met een op de panoramische röntgenopname bij toeval geconstateerde radiolucente afwijking in het corpus mandibulae links. Hij had geen pijnklachten, noch een sensibiliteitsstoornis van de onderlip.
Bij intraoraal onderzoek werd een pijnloze, gering bomberende beenharde zwelling gepalpeerd in de premolaar/molaarstreek van de mandibula links (afb. 1). De gebitselementen 35, 45, 12 en 22 waren agenetisch. De gave gebitselementen in het derde kwadrant reageerden positief op sensibiliteitstesten.
Op de panoramische röntgenopname werd een vrij scherp begrensde enigszins gelobde radiolucente afwijking gezien rond en tussen de radices van de gebitselementen 33 tot en met 36 (afb. 2). Op de aanvullende vervaardigde computertomografische (CT)-scan was sprake van een radiolucente afwijking, waarbij de buccale en linguale cortices net intact bleken te zijn (afb. 3). Resorptie van radices werd niet geconstateerd, evenmin als verplaatsing van gebitselementen.
Op grond van klinisch en röntgenologisch onderzoek kon worden gedacht aan een dentogene cyste (keratocysteuze dentogene tumor of cysteus ameloblastoom). Gezien de positieve vitaliteitstesten was een radiculaire cyste niet waarschijnlijk. Differentieel diagnostisch kon het ook een simpele beencyste zijn.
Bij exploratie werd, na afschuiven van het mucoperiost, een door de dunne cortex blauw doorschemerende afwijking gezien (afb. 4). Na prepareren van een botluikje bleek de doorschemering te worden veroorzaakt door cystevocht. Na afzuigen van het vocht bleek er sprake van een lege holte zonder bekleding (afb. 5). Dit is pathognomonisch voor een simpele beencyste waarvoor aanvullende behandeling niet nodig is. De patiënt zal röntgenologisch worden vervolgd en de verwachting is dat er normale botingroei zal optreden.
Een 43-jarige vrouw werd verwezen naar een mka-chirurg via haar huistandarts in verband met grote radiolucente afwijkingen in de mandibula. De afwijkingen waren door de tandarts bij toeval op de röntgenopname ontdekt en veroorzaakten geen klachten. Het gevoel in de onderlip was beiderzijds normaal. De patiënt was gezond en gebruikte geen medicatie.
Bij intraoraal onderzoek werd een goed onderhouden dentitie gezien, waarbij geen bomberende zwelling kon worden gepalpeerd in de regio van de aanwezige radiolucente afwijkingen (afb. 6). De gebitselementen reageerden positief op faradische testen. De sensibiliteit van de onderlip bleek ongestoord.
Op de panoramische röntgenopname werden vrij scherp begrensde radiolucenties gezien rond de apices van de gebitselementen 43, 44 en 45, 46, alsmede rond de gebitselementen 36, 37 en het geïmpacteerde gebitselement 38 (afb. 7).
Aanvullend CT-onderzoek toonde aan dat de cortex rond de radiolucenties overal intact was en er geen sprake was van externe radixresorptie (afb. 8 en 9). Tevens werd een minder scherp begrensde radiolucentie gezien in de regio van een eerder geëxtraheerd gebitselement 48.
Op grond van de klinisch onderzoek en de röntgenopnamen werd bij de differentiële diagnose gedacht aan periapicale cementeuze dysplasie, multipele keratocysteuze dentogene tumoren, mogelijk als uiting van het basaalcellen naevussyndroom, multipele simpele beencysten en ter plaatse van gebitselement 38 werd gedacht aan een amelobastoom of folliculaire cyste.
Bij exploratie ter plaatse van de radiolucente afwijkingen van de gebitselementen 44-46 en 36-38 werd, na afschuiven van het mucoperiost, een botluikje geprepareerd, waarbij een holte met een geringe hoeveelheid vocht werd aangetroffen. Een bekleding was niet aanwezig.
Mede hierdoor werd de diagnose multipele simpele beencysten gesteld. Het volledig geïmpacteerde en niet-sondeerbare gebitselement 38 werd in situ gelaten. Op een 1 jaar later vervaardigde panoramische röntgenopname was beginnende botingroei zien (afb. 10).
De simpele beencyste kenmerkt zich door een holte in de kaak, eventueel gevuld met enige vloeistof en zonder duidelijke epitheliale bekleding. Meestal betreft het de mandibula van vrij jonge patiënten. De solitaire beencyste wordt ook elders in het skelet gevonden, in het bijzonder in de lange pijpbeenderen. Het betreft vooral de metafyse van de humerus en het femur. De cyste wordt dan vooral gevonden bij kinderen en jongvolwassenen en er is geen voorkeur voor geslacht. Vaak wordt de afwijking ontdekt omdat er een breuk in het skeletdeel ontstaat. De behandeling kan plaatsvinden door het inspuiten van corticosteroïden of fenol, een etsende vloeistof. Bij recidief kan een chirurgische benadering worden verricht in combinatie met het aanbrengen van fenol op de benige wand of behandeling met cryochirurgie.
De simpele of ook wel solitaire of traumatische beencyste genoemd, werd voor het eerst beschreven door Lucas in 1927 en later werd door Hansen in 1974 aangegeven dat de solitaire beencyste een epitheliale bekleding ontbeert en dus geen echte cyste is (Lucas, 1929; Hansen et al, 1974).
Meerdere synoniemen worden gebruikt, zoals idiopathische beencyste, haemorragische beencyste of traumatische beencyste. De laatste benaming suggereert een traumatische oorzaak, maar dit wordt niet algemeen aanvaard. Vrijwel altijd wordt een solitaire vrij scherp begrensde radiolucente laesie gezien. Zelden worden klinische symptomen beschreven en vrijwel altijd is dan ook sprake van een toevalsbevinding. In de eerste casus kan, mede in verband met meerdere agenesieën worden gedacht aan een dentogene ontwikkelingscyste. Hankey beschreef in 1947 voor het eerst multipel voorkomen (Hankey et al, 1947; Zijderveld en Van der Waal, 1998). Later verscheen een uitgebreid literatuuroverzicht met betrekking tot de multipele beencysten (An et al, 2014).
De etiologie is dan ook onbekend (Zijderveld en Van der Waal, 1998 ) De aandoening wordt voornamelijk gezien bij jongere patiënten; dit suggereert spontane genezing.
Behandeling is in de regel niet nodig. Een enkele keer wordt gesuggereerd om met een excavator in de benige wand een bloeding te forceren om botgenezing te stimuleren. Excaveren kan ook als diagnostische behandeling worden gezien om aanwezigheid van een cystewand aan te tonen of uit te sluiten. Bij aanwezigheid van een cystewand komt de diagnose simpele beencyste te vervallen.
Een bomberende zwelling (casus 1) kan wijzen op een aneurysmale beencyste. Dit geeft nogal eens verplaatsing van gebitselementen en soms resorptie van radices, alsmede destructie van het corticale bot. Echter, in de voorliggende casus ontbreken deze kenmerken.
Hoofdkenmerk van casus 2 is het multipel voorkomen. Dit is een hoge uitzondering en ook rond een derde molaar wordt zelden een solitaire beencyste gezien. Bij de differentiële diagnose kan bij multipel voorkomen worden gedacht aan periapicale cementeuze dysplasie, multipele keratocysteuze dentogene tumoren, een centraal reuscelgranuloom of aan multipele myelomen, passend bij de ziekte van Kahler (Zijderveld en Van der Waal, 1998). In casus 2 blijft de vitaliteit van de gebitselementen in de radiolucentie echter intact en daarmee is de diagnose periapicaal granuloom of periapicale cyste onwaarschijnlijk. Onduidelijk is waarom de afwijking voornamelijk in de mandibula wordt gezien.
In tweederde van de casus die in de literatuur worden beschreven, wordt een lege holte zonder vloeistof aangetroffen. Op dat moment kan de vermoedelijke diagnose worden bevestigd.
Sharply defined radiolucencies on a panoramic radiograph are often interpreted as cystic laesions. In some cases, however, it appears to be another condition, or an anatomical variation. In the present case, involving 2 healthy patients, 1 or more sharply defined lucencies were seen in the lateral parts of the mandible. After exploration, in both cases, an empty cavity was found without epithelial lining, which is pathognomonic for a simple bone cyst. Multiple occurrences are uncommon.
Meer lezen? Log in of word abonnee
Auteur(s) |
S.A. Zijderveld
C.T.M. Geraedts |
---|---|
Rubriek | Casuïstiek |
Publicatiedatum | 8 september 2017 |
Editie | Ned Tijdschr Tandheelkd - Jaargang 124 - editie 9 - september 2017; 419-422 |
DOI | https://doi.org/10.5177/ntvt.2017.09.17122 |